The sonata consists of the classical four movement-form: moderato, adagio/intermezzo, andante and presto/prestissimo. In this composition the Fibonacci sequence (2:3:5:8:13:21:34 etc.) plays an important role. This sequence is applied to different levels:
​
- the proportions of the four movements and the tempos: moderato - crotchet = 90, adagio - quaver = 72 (or crotchet = 144), andante - crotchet = 54, and presto/ prestissimo - crotchet = 144/218
- the bar proportions: 2/8:3/8:5/8 etc.
- the rhythm, i.e. note durations
​
Some exceptions aside, the four movements consist of equal amounts of bars. Because the larger bar units (34/8 and 55/8) were impractical to read, especially for the performer, these bars are subdivided into 4/4-bars.
Each original bar unit is individually recognised by a distinct characteristic such as slow melodic lines, fast ascending, descending or contrapuntal motions, chord repetitions, ornaments such as trills and grace notes, and, mainly in the last two movements, stylistic quotations that provide the work with an eclectic surface. Since it was added later, the presto introducing the prestissimo in the last movement, drops out of the strict form based on the Fibonacci sequence.
The determination of pitch is realised in a strictly serial way throughout the composition. The point of departure is a four-tone motif of E-F-G-A# that is treated as a series. This motif can be heard in the opening bars of the sonata. Each note of this motif forms the foundation of each movement (for example E is the central note of the moderato , and motif-note G is very recognisable in the andante ). Attached to each of the four notes are chromatic seven-tone series. To each of the seven notes of each of these series, again, seven-tone (micro) series are connected. Except for the regular chord repetitions, in the adagio , the rhythm and register are strictly determined. The third movement and particularly the fourth, with all its glissandos and clusters, are composed more freely around the serial working method.
Although composed 10 years earlier, the Sonata was first performed in 2008 at King’s College London by Steve Potter.
​
NEDERLANDS
De Sonate voor pianosolo bestaat uit vier delen: moderato, adagio/intermezzo, andante en presto/ prestissimo. In dit stuk speelt de gulden snede verhouding (2:3:5:8:13...) een belangrijke rol. Deze verhouding is toegepast op verschillende niveau's:
​
a) de tijdsduur van de vier afzonderlijke delen
b) de tempi moderato ( kwartnoot = 90), adagio ( achtste noot = 72), andante (kwart = 54) en presto/prestissimo (kwart = 144/218)
c) de maatverhoudingen waarbij de e de eenheid vormt (bv. 3/8 gevolgd door 5/8 maat)
d) de ritmiek en nootlengten.
​
Enkele uitzonderingen daargelaten bestaan de vier delen uit een gelijk aantal maten. Daar de grotere eenheden (bv. 34/8 en 55/8 ) te onoverzichtelijk bleken en dus onpraktisch voor de uitvoerder, zijn deze maten onderverdeeld in vierkwartsmaten.
De oorspronkelijke eenheden kenmerken zich individueel door een afzonderlijk karakter gevormd door bv. langzame eenstemmigheid, snelle dalende of stijgende of contrapuntische loopjes, accoordherhalingen, versieringen als trillers en voorslagen, stijlcitaten, modale veranderingen per maat etc. De toegevoegde introductie voor het laatste deel (presto) doorbreekt de verhouding en is als geheel ook een afzonderlijk karakter zoals dat in de rest van het stuk per maateenheid het geval is.
De toonhoogtebepaling voor het gehele stuk is strict seriëel. Basis hiervan is een viertonige 'macro'-reeks waarvan de eerste noot ten grondslag ligt aan het eerste deel, de tweede aan het tweede etc.( vooral in het derde deel komt de toon uit de 'macro'-reeks duidelijk naar voren). Aan ieder van deze vier 'macro'-reeksnoten zijn weer zeventonige chromatische 'midden'-reeksen verbonden waaraan aan ieder van deze zeven tonen weer 'micro'-reeksen verbonden zijn.
Vooral in het tweede deel (adagio) zijn de ritmiek en de registerwerking strict vastgelegd (op de regelmatige accoordherhalingen na). Het derde deel en vooral het laatste (met al z'n glissandi en clusters) zijn weer wat vrijer rondom de seriële werkwijze gecomponeerd.