Witte Wieven
Concerto for Violin and Two Orchestras
Orchestra I: 2picc(doubl.fl), 2ob, bcl(doubl.cl), cbn(doubl.bn), 2tp, 3tbn,btb, perc-3pl., hp, pno (doubl.syn),
str.(64434) Violin solo
Orchestra II: cl, bn, 4 hn, str. (44220)
Duration: c. 21’
Year of composition: 2007
Premiere: 9 December 2007, Concertgebouw Haarlem; 11 December 2007, Muziekgebouw aan het IJ,
Amsterdam; Tjeerd Top - violin, Holland Symfonia conducted by Fabrice Bollon.
Recording: Tjeerd Top, Holland Symfonia, Fabrice Bollon, Donemus Records DCV 334
"New violin concerto Edward Top is top piece. Composer Top is gradually gaining appreciation and today this seemed to be absolutely justified. (…) Part of Holland Symfonia was playing from the balcony as the rest [of the orchestra] was seated on the stage. (…) The musical content of the new work could be characterized as unearthly and not exactly commonplace. On the other hand, plenty of room was left for virtuosity. (…) An exciting musical journey." Rinus Groot - Haarlems Dagblad, 13 December 2007
"Top's own voice is impressive. The opening bars of the Violin Concerto sounded (even) like a persiflage of Rihm’s expressionistic style. Those static lines in the piccolos, those brutal interruptions by the percussion players - didn't we hear them before?
Luckily, after this brief homage, Top showed his own voice. And it is impressive. After two trumpets played their stately signals from either sides of the stage, a moving ritual unfolded. The vulnerable lines of the soloist were amplified by different wind instruments playing from the empty balcony. The spatial setting acted like a warm blanket for the rarefied violin part. As a result of instruments of both orchestras imitating and anticipating the solo melody the soloist appeared to be surrounded by a glowing aura.” Michel Khalifa - Het Parool
12 December 2007
​​
Spoken komen tot leven (photo by Jørgen Krielen ©)
Jacqueline Oskamp, Amsterdam Uitkrant nr 4, December 2007
Hij kan álles, zegt componist Edward Top (35) vol bewondering over zijn zeven jaar jongere broer Tjeerd, die violist is bij het Koninklijk Concertgebouworkest. In opdracht van Holland Symfonia schreef Edward, die sinds enkele jaren in Londen woont, een vioolconcert voor zijn broer.
Het hoeft niet te verbazen dat in huize Top muziek met de spreekwoordelijke paplepel werd ingegoten. ‘Mijn ouders waren geen professionele musici, maar wel grote liefhebbers. Mijn opa van moederskant, een Fries, heeft tot op hoge leeftijd tuba gespeeld in de plaatselijke fanfare. Pas toen hij het instrument niet meer kon tillen, is hij gestopt. Mijn moeder speelde in haar jonge jaren saxofoon in de fanfare en is later een enthousiast luisteraar geworden. Mijn vader heeft zijn hele leven in koren gezongen en treedt nog regelmatig op.’
Zowel Edward als Tjeerd kozen voor de viool. Dat dat niet tot broederlijke kinnesinne heeft geleid, is volgens Edward aan het leeftijdsverschil te danken. ‘Ik was een voorbeeld voor Tjeerd en ik hielp hem ook wel met studeren. Als ik niet zo’n stuk ouder was geweest, had hij mij snel ingehaald, vrees ik. Tjeerd is veel meer gefocused dan ik – ik laat me snel afleiden – en hij studeerde ook uit zichzelf. Nu ik zelf les geef, besef ik hoe zeldzaam dat is.’
Achttien jaar oud ging Edward naar het conservatorium in Rotterdam om viool te studeren. Pas daar realiseerde hij zich dat componeren ook een optie was: ‘Ik had daar eigenlijk nooit over nagedacht. Mozart en Beethoven beschouwde ik als ‘componisten’ en die waren allang dood. Op school hoorde ik allerlei concerten met nieuwe muziek en ik volgde lessen twintigste eeuwse muziek bij Klaas de Vries, zelf componist. Een uitvoering van Stravinsky’s Sacre du printemps door het conservatoriumorkest gaf de doorslag.’
Op de vraag of zo’n meesterwerk niet een intimiderend effect heeft op een beginnend musicus, antwoordt Edward: ‘Zo’n manier van denken zou het einde van alle kunst betekenen. Als scheppend kunstenaar voel je je juist uitgedaagd door zo’n stuk. En op de allereerste plaats zijn je motieven egoïstisch: je wilt jezelf uitdrukken.’
Ondertussen heeft Edward al verschillende stukken voor zijn broer gemaakt. Schrijven voor Tjeerd is dankbaar, vindt Edward. Niet alleen omdat hij technisch alles kan, maar ook omdat hij zo’n originele interpreet is. ‘Wat hij ook speelt, of dat nu een chaconne van Bach is of een splinternieuw stuk, hij benadert alles volkomen blanco en geeft er vervolgens een heel eigen draai aan. En als híj zegt dat iets te gecompliceerd is, dan twijfel ik daar geen moment aan en verander het onmiddellijk.’
Het Concert voor viool en twee orkesten is ‘in alle opzichten niet-traditioneel’. Het bestaat uit één deel en duurt twintig minuten. Achter in de zaal staan twaalf strijkers die een continue klanksluier spinnen (‘een achtergrondmist’). Een klarinet en fagot, die ook achter het publiek staan opgesteld, verdubbelen en anticiperen op melodielijnen van de viool (‘een soort Doppelgänger’). De viool speelt ondertussen hoge, lang aangehouden lijnen die een uitgestrekte spanningsboog vormen.
Het is een nogal mysterieus stuk en vindt zijn inspiratie in een middeleeuwse legende uit de Achterhoek, waar de gebroeders Top opgroeiden: het verhaal van de witte wieven - de geheimzinnige mistflarden op het land, die voor heksen werden gehouden. Aan Tjeerd de taak om deze spoken tot leven te brengen.
De hoofdmelodie van de viool begint met lange lijnen in extreem hoge registers en vergt in het middengedeelte van het werk meer virtuositeit. ‘Dubbelgangers’ voorzien de vioolsolopartij van een ‘schaduw’. De ‘schaduwinstrumenten’, voornamelijk de klarinet en de fagot, verlengen of anticiperen op de melodie, die hierdoor verder wordt ontwikkeld; net als een visueel beeld een schaduw kan hebben. Behalve genoemde instrumenten zijn de piccolo’s, vibrafoon en het orkest als geheel betrokken bij dit ‘schaduwspel’: zij vormen de grote slagschaduw op de hoofdmelodie van de viool. Bij de uitvoering wordt het orkest opgesplitst in tweeën, waarbij het tweede orkest zich idealiter achterin de zaal opstelt. De klarinet en fagot, schaduwspelers in de uiterste hoeken achterin de zaal, maken een overbrugging van de melodie in de ruimte mogelijk. Hierdoor wordt het publiek als het ware letterlijk aan de binnenkant van de melodie geplaatst. Tussen de klarinet en de fagot bevinden zich twaalf strijkers. Zij spelen ook een belangrijke rol: ze produceren gedurende het gehele stuk een continuerende klanksluier – een soort achtergrondkleur. De strijkers maken twaalftoonsakkoorden die zijn opgestapeld in tertsen, waardoor je af en toe, op momenten dat er slechts drie of vier spelen, slagschaduwen krijgt die refereren aan tonaliteit.
Bij het componeren van die klanksluier heb ik de Achterhoekse legende van ‘De witte wieven’ in gedachten gehad, waar ook een sluier van mystieke schaduwen omheen hing (Tjeerd en ik zijn opgegroeid in de Achterhoek). Die continu–aanwezige klanksluier noem ik het ‘omniversum’. De vier hoorns, die het tweede orkest compleet maken, zijn geen schaduwspelers, maar spelen op gezette momenten akkoorden, waarmee ze de klankcontinuïteit juist onderbreken. Aan het einde van het concert vervullen ze een begeleidende rol. Het werk bestaat uit één deel, dat langzaam begint en dan – voornamelijk in de vioolpartij – sneller wordt.
Het stuk eindigt weer langzaam, waarbij in de totaalklank een soort jazz song is verweven. Dat heb ik de ‘Green Nostalgia’ genoemd. In tegenstelling tot het merendeel van mijn eerdere composities is dit een organisch, zich langzaam ontwikkelend werk.
​